Wandeling 5

En nu naar De Vuursche,

Onderstaande afbeelding komt uit de gids VVV1924

het schilderachtige plekje, dat zich verbergt als een vogelnestje in het groen. Maar….ook de weg daarheen is zelfs reeds een voortdurend natuurgenot: hij leidt ons door nog bijna ongerepte wouden, waar de boomen nog ruischen als in het oudergermaansche woud.

Daar aan De Vuursche zetten zich reeds eeuwen voor Christus’ geboorte onze eerste bewoners neder. Als de Steen aan De Vuursche

werkelijk een hunebed is, - en er zijn zeer veel bewijzen, die daarvoor pleiten, - dan zou die plek daar al ruim 3000 jaren geleden bewoond zijn geweest. Maar in elk geval staat vast, dat een latere volksstam, de Koepelgrafbouwers, aan de Vuursche een woonstede had (900 voor Chr.). Dit volk begroef nog hun dooden en bouwde daartoe van boomstammen een koepelgraf. Eerst werd een kring van zulke stammen op den grond gelegd, daarop weer een iets kleinere kring, hierop een derde, al weer iets kleiner, en zoo al verder en hooger, totdat den laatste een soort reusachtige bijenkorf ontstond, in wier binnenste dan het lijk, of de lijken werden bijgezet, terwijl men allerlei vaatwerk, steenen werktuigen en soms ook enkele gereedschappen en versierselen van brons bij den doode neerlei. Over den houten koepelbouw werd dan een laag zand geworpen, zoodat er een groote heuvel ontstond. Zulk een koepelgraf werd natuurlijk alleen voor den hoofdman, den “koning” van den volksstam opgericht; hier heeft men dus “koningsgraven”, die omstreeks even oud als de wereldberoemde van Egypte zijn.

De Vuursche nu bevat verscheidene van deze Koningsgraven, ik zou er U wel een dozijn kunnen wijzen. Hun oorspronkelijke omtrek – een 60 treden – is gebleven, maar de hoogte is zeer verminderd, immers het houtwerk is in den loop der eeuwen vergaan en de koepel is ingevallen, doch een duidelijke heuvel wijst nog altijd t oude graf aan. Ik zal ze U straks wel laten zien, maar moet U er nog opmerkzaam op maken, dat er nog een jonger soort grafheuvels is, waarin niet de lijken, maar de urnen met de lijkasch werden bijgezet: dat deden de volksstammen, die sedert 300 n. Chr. hier kwamen wonen en die hun lijken verbrandden. Deze Germaansche grafheuvels, ook wel “brandheuvels” genoemd, zijn uit den aard der zaak niet zoo groot. Ook hiervan zijn in de omgeving der Vuursche vele voorbeelden te vinden.

Op bovenstaande meende ik U vooraf te moeten wijzen, om beter onze heuvels, die wij straks zullen zien, te begrijpen.

 

En nu op pad!

Maar wat wilt gij: wandelen, fietsen of rijden per auto of rijtuig? Kiest ge een der beide laatste voertuigen, dan behoef ik U alleen te zeggen, dat ge den Hilversumschen straatweg tot den Tol voorbij de Hooge Vuursche

moet nemen en dan links af den grintweg inslaan, die U ook aan de Vuursche brengt, - midden door de bosschen. Terug gaat U dan over den weg naar Maartensdijk tot den eersten Tol en hier linksaf langs het prachtige, ja vorstelijk landgoed “Prins Hendriksoord”.

Hier brengt U de weg van De Bilt over Soestdijk weer naar Baarn terug, een tochtje, dat U zeker lang in aangename herinnering zal bijblijven.

Maar ik grijp met U liever het “stalen ros”, want dan zullen we dwars door de bosschen een rijwielpad vinden, zoo idyllisch als er weinige in ons land zijn aan te wijzen. (Natuurlijk: wie goed wandelen kan en tegen een tochtje van 1,5 uur gaans niet opziet, kan denzelfden weg ook loopen).

Alzoo, we bestijgen op den Brink onze fiets(of op het stationsplein )

en trappen langs de ons reeds bekende breede Van Heutzlaan naar den Oranjeboom,

waar we rechtuit den statigen straatweg naar Hilversum nemen (links een breed fietspad).

Rechts en links strekken zich de ruischende bosschen uit, vol heerlijke aroma’s, waar de tortel melancholisch kirt en de eekhoorn zich zelf door zijn toeren verbaast. Weldra wordt de weg iets smaller en krijgt hij ter weerszijden een rij beuken. Pas nu op: hier links staat een handwijzer (een “paddestoel”), die reeds een net van heerlijke rijwielpaden in deze omstreken heeft aangelegd. (Voor ’t lidmaatschap wende men zich tot den heer H.E. Beuker, Heemstralaan 2, Baarn). Hier slaan wij in, langs de gewitte boerderij No. 1 met haar oude linden. Niet waar: wat een poetisch pad wordt deze weg, een tunnel van levend groen. Straks slaan wij iets naar rechts af, bij de boerderij de “Zeven Linden” en zien dan een prachtige dennenlaan voor ons, met rechts en links heerlijke boschpartijen. Als na een paar minuten rechts een jonger aanplant begint, pas dan op: eerst ziet bij links een klein heuveltje: dat is een Germaansch brandgraf, dus van een jonger soort; maar een paar prachtige koepelgraven vinden wij, als wij het tweede zijweggetje van onze laan (naar rechts) inslaan: een meter of 40 verder staan wij voor onze Koningsgraven van omstreeks 3000 jaar oud. Zij zijn met jonge dennen begroeid, maar als ge daar tusschen doordringt, bereikt ge den top en ge bemerkt dan duidelijk, dat ge op een vrij hoogen heuvel staat.

 

Twee liggen er bij elkaar (ik heb ze ontdekt, toen het houtgewas nog lager was en ze dus beter in ’t oog vielen); een derde heuvel ligt iets verder naar De Vuursche heen. Daar werden voor een jaar of zeven nog een bronzen beitel en een paar bronzen armringen opgegraven.

Nu weer terug naar de dennenlaan en weer verder getrapt altijd door te midden van heerlijke bosschen. Daar komen wij aan een kruispunt: het heet de “Zes Wegen”; we snijden hier een niet minder poetisch rijwielpad en bereiken nu weldra de Vuursche. Hier links liggen niet ver van den weg een achttal oude koepelgraven: tel ze maar, want hier valt hun ronding beter op, daar deze niet begroeid is.

Zoo bereiken we den grintweg, die rechts van Baarn komt, en dan schittert links het vriendelijke kasteel Drakesteyn 

tusschen het geboomte door: we hebben de Vuursche bereikt.

Oud is het plekje zeker, - de grafheuvels bewijzen het – maar ook de naam spreekt van dichte wouden, die hier al heel vroeg onze verre voorouders met heilig ontzag vervulden. Het woud komt reeds vroeg (in 935) voor als “het Furs”, d.i. een verkorting van “Foresta, Foreest” d.w.z. “woud”. Het was toen een bezitting van den Duitschen keizer, die het aan den Bisschop van Utrecht afstond. Op zijn beurt gaf bisschop Conradus in 1085 deze streek aan ’t Kapittel van St.-Jan te Utrecht, een belangrijke gift, daar het Furs een groote uitgestrektheid aan hoogveen bezat, en de turf toen grootendeels het schaarscher wordende brandhout begon te vervangen. In 1239 werd er dan ook reeds een kanaal naar de Eem gegraven: de Praamgracht, 

die wij bij ’t Paleis Soestdijk reeds zagen.

Omstreeks 1300 bouwde de Utrechtsche schepen “Werner heren Vredericx zoon”, die de venen in pacht nam, hier een hofstede, “Drakenburg” geheeten. In 1359 werd deze hoeve door een steenen huis vervangen en “Drakesteyn” genoemd, al bleef in de oude oorkonden de naam “Wernershofstede” nog lang in zwang.

In 1634 kocht Ernst, baron van Reede, het landgoed aan, en nu had er weldra een gewichtige verandering plaats. Op zijn verzoek ontsloeg het Kapittel van St.-Jan De Vuursche van de eeuwenoude leenroerigheid en werd baron Van Reede door Prins Frederik Hendrik tot Ambachtsheer van de Vuursche verheven, terwijl de woning Drakesteyn tot “Ridderhofstad” werd verklaard, d.w.z. de eigenaar, zoo hij van adel was, had voortaan zitting in de Provinciale Staten, en wel bij de groep “Ridderschap”. De eerste Ambachtsheer, Baron Ernst van Reede, stierf in 1640 en werd opgevolgd door zijn zoon Gerard, aan wien de Vuursche als dorp haar opkomst te danken heeft.

Na de Van Reede’s kwam het kasteel aan verschillende geslachten, totdat het in 1806 werd aangekocht door Jhr. Mr. Paulus Willem Bosch van Drakesteyn, aan welk geslacht het nog steeds toebehoort. Rondom het kasteel ligt een prachtig bosch, met schilderachtige plekjes, o.a. het “Kapelletje”

met den stil droomenden vijver; de Grot;

de Vijvers, enz, maar vooral met eenige zeldzame grafheuvels. Ge doet het beste een der jongens als gids aan te nemen, want alleen zoudt U den weg door dit paradijs van natuurschoon niet vinden.

En nu het dorpje in! Kijk, rechts, in het bosch, staat het vriendelijke kerkje 

met de heldere pastorie; links de school, en daar aan de overzijde bij den draai van den weg staat ge voor de oude dorpsherberg, met zijn merkwaardigen steen, naar mijn oordeel weg degelijk een oud Hunebed.

Nadat wij onder de waranda onzen dorst gelescht hebben, bestijgen wij weer ons stalen ros. Zijt gij nog niet vermoeid, dan zou ik met u, hier naast de herberg het fietspad nemen naar den “Zwaluwenberg”, en vandaar (d.w.z. bij den wegwijzer of paddestoel) het pad kiezen, dat naar “Laren” gaat. U komt dan na een half uur trappen op den Hilversumsche Straatweg uit, die U rechts weer naar Baarn brengt. Dit fietspad langs den Zwaluwenberg en de Gooische grens is het mooiste, dat ik in deze omgeving ken: Ge komt door een ongerept natuurschoon, als nergens anders.

Wilt u echter wat vroeger weer thuis zijn, dan nemen wij hier aan de Vuursche weer den grintweg langs ’t Kasteel Drakesteyn 

terug en volgen dezen grintweg, eveneens door prachtige bosschen, tot wij na een 20 minuten den Hilversumschen Straatweg bij den Tol a.d. Hooge Vuursche bereiken. Maar eer we zoo ver zijn, snijden wij halverwege een schilderachtig fietspad, dat van de Zes-Wegen (Pijnenburg, rechts) komt en naar Hilversum loopt. Stap bij dit kruispunt even af en wandel het fietspad (naar links) op. Dan ziet bij daar na een 20 meter iets links van den weg een prachtig type van een oud Koepelgraf in de eenzaamheid der bosschen voor U, juist zooals het daar een 3000 jaar geleden ook lag. En weer teruggekeerd naar ons kruispunt vinden wij links aan den grintweg naar Baarn ook een grafheuvel in de stilte der natuur liggen, waarvan helaas! een greppel een stuk heeft afgenomen. (Ik heb er een kiekje van gemaakt). Den grintweg vervolgende bereikt gij den reeds genoemden Tol en we slaan nu rechtsaf den straatweg op. Deze brengt ons na eenige minuten links aan het vorstelijke kasteel De Hooge Vuursche (eigenaar de heer J.A.L. van den Bosch) 

met schilderachtige waterwerken in het Park achter het huis.

Daarna volgt de landelijke uitspanning “De Roskam”

steeds druk bezocht, en weldra hebben wij den paddestoel weer bereikt, waar wij op onze heenreis naar De Vuursche het fietspad insloegen.

Wij rijden een halve minuut den straatweg verder door, en zien dan links vlak voorbij de palen van ’t statige “Buitenzorg” 

een zeer schilderachtig fietspad, dat ons door heerlijke dennenboschjes aan de spoorlijn brengt en verder naar de Spoorbrug.

Hier is U weer op bekend terrein, zoodat U nu zelf den weg naar ’t dorp wel weet.

En hier neem ik tevens van U afscheid en hoop, dat U van mijn gezelschap een aangename herinnering zult bewaren, en dat het mij gelukt is, U overtuigd te hebben, dat Baarn terecht “de lustwarande van Eemland” mag heeten.

 

Einde wandeling 5

Hieronder nog een afbeelding uit de VVV gids

.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.